Begijnhof
Een begijnhof was een wereld op zich. Dit kwam doordat deze hoven aan de stadsrand gelegen waren en ook ommuurd waren. Begijnen waren godvruchtige vrouwen, wonend in aparte woningen maar verenigd in een gemeenschap. Ze waren aan een mystieke regel onderworpen, maar vormden geen kloosterorde. Wel droegen ze specifieke kleding, kwamen weinig buiten hun muren en betaalden belastingen, omdat ze niet onderworpen waren aan de gelofte van armoede. Verder onderwierpen ze zich aan het gezag van hun oversten, de zogenaamde regentessen of grootjuffrouwen. Wat ze bezaten, behielden ze zolang ze leefden.
Aan de hand van een brief uit november 1202 van Geldolf van Ryckel, abt van de Sint-Geertruiabdij te Leuven, zou men kunnen zeggen dat dit begijnhof al voor 1202 bestond. Vermoedelijk werd het begijnhof eerder rond 1240 gesticht is. Zeker is dat al in 1245 de bouwwerken aan hun kerk startten. In 1250 zegende een hulpbisschop deze in aanbouw zijnde kerk in. Door verscheidene schenkingen vergrootten de begijnen gaandeweg hun domein. Enkele oude bronnen zeggen dat de gemeenschap al snel groeide naar 300 begijnen. In 1754 bestond het Begijnhof uit 57 huizen, naast het gemeenschappelijk Convent, de Infirmerie en het “Contoir”. Opvallend was dat vele van de begijnen van goede afkomst waren. Het aantal begijnen slonk echter zienderogen.
Tijdens de Franse revolutie werd het begijnhof afgeschaft en kwamen de goederen in handen van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen. In 1823 waren er nog slechts 27 begijntjes overgebleven. Sommigen gaven onderwijs aan arme meisjes. Het laatste begijntje, Anne Catherine Kestens, stierf op de gezegende leeftijd van 79 jaar, op 19 maart 1866. Bij bombardementen in 1944 werden de meeste huisjes van het begijnhof vernield.